UIT DE SLOF/ VOORZITTER MAARTEN – 2/ DE KORENAERE/ DE OVERHEID VERTROUWT DE BURGER NIET!

| jaar 4 | nummer 141 |

| 01-01-2017 | 12.30 uur |


 

| UIT DE SLOF |  

 

Ik ben een emotie politicus. Soms, heel soms kan ik uit de slof schieten. Als dat gebeurt, dan gebeurt dat bijna altijd als ik mij sterk betrokken voel bij een onderwerp. Het gaat dan vrijwel altijd over mensen en hun problemen of over mijn rechten/bevoegdheden als raadslid of over wat een raadslid geacht wordt te doen. Ik blijf dan wel altijd correct en gebruikt geen onwelvoeglijke taal. De afgelopen raadsvergadering gebeurde het twee keer.

De eerste keer toen ik de indruk kreeg dat de VVD meer informatie had ontvangen dan de BSD. Als dat het geval zou zijn, is dat in strijd met de regels. Ik vermoed dat wel vaker, omdat wethouders vaak de fractievergaderingen van hun partij bijwonen en dan mogelijk mondeling aanvullende informatie verstrekken. Nu ging het over geld en dan is het niet zo raar dat ik denk dat de VVD via haar wethouder van financiën aanvullende informatie had ontvangen en toen schoot ik in het debat stevig uit mijn sloof. Ik ben dan niet te stoppen, ook niet als de voorzitter mijn microfoon uitzet. Ik verhoog dan mijn stemvolume zodat ik nog hoorbaar en verstaanbaar ben voor alle aanwezigen in de zaal. Mijn uit de slof schieten is te beluisteren (tussen 3.04 uur en 3.12 uur). In dit geval bleek de wethouder in de commissie Stad & Ruimte gezegd te hebben dat de grondkosten “vele malen hoger” zouden worden dan oorspronkelijk begroot (in de volgende nieuwsbrief zal ik hier over schrijven). Hij nodigde de raad uit met elkaar in debat te gaan of men dan wel een tweede woonwagenlocatie zou willen. Op zich is met een oproep om met elkaar in debat te gaan niets mis. Maar de opmerking, van de wethouder, “vele malen hoger” is niet gepast. Dan moet een wethouder het cijfermateriaal schriftelijk verschaffen. En middels een schriftelijke raadsmededeling de raad over de eventueel gestegen grondkosten informeren en de raad vragen daarop te reageren en eventueel eerdere besluiten te herzien. Binnen de BSD is het gebruik dat mijn fractieleden en onze duoleden de commissies doen. En ik als fractievoorzitter alles doe wat over geld gaat en het debat in de raad overneem als het ‘politiek’ wordt. Ik ben dan niet altijd precies op de hoogte van wat er in een commissie is gezegd.

De tweede keer was later in die raadsvergadering toen de fractievoorzitter van D66 aankondigde dat zijn fractie bij een stemming hun stem af zou laten hangen van wat anderen stemmen om het eventueel staken van de stemmen te voorkomen. Ik vind ten principale dat het uitbrengen van je stem altijd moet gebeuren op basis van wat je zelf, op grond van argumenten, vindt en niet op basis van de keuzen van anderen. De kiezer heeft het recht te weten wat een raadslid stemt en op welke inhoudelijke argumenten een stem, voor of tegen, is gebaseerd. Het lijkt misschien raar, maar ik kan genieten van een dergelijk debat. Ik ben geen raadslid die voorleest van een papiertje. Ik vertel gewoon mijn verhaal en kan dan wel eens los gaan. Dat is mijn manier van het invullen van mijn volksvertegenwoordigende rol.  

Louis van der Kallen

 


 

| VOORZITTER MAARTEN – 2 |  

 

Het was in de raadsvergadering van december zomaar de tweede keer in één jaar dat Maarten van Eekelen bij afwezigheid van de burgemeester (herstellende van een operatie) de voorzittershamer mocht hanteren. Ik schreef eerder over zijn avonturen als voorzitter.

Dit keer ging het er iets minder minzamer aan toe. De onderwerpen waren er dan ook naar. Het voortbestaan van wijkhuis De Korenaere, belastingmaatregelen en een motie over het zoeken naar woonwagenlocaties waren de hete hangijzers van de raadsagenda. Als je dan gericht bent op het nemen van besluiten (want daar dient een raadsvergadering voor), terwijl de coalitie (bij een volledige opkomst van alle raadsleden) slechts één stem meer heeft dan de oppositie, dan heb je het als onafhankelijk voorzitter, afkomstig van een coalitiepartij, haast per definitie moeilijk. En dan is daar ook nog een raadslid die zich niets aantrekt van het uitzetten van zijn microfoon. Maarten deed zijn best. Hij had duidelijk geleerd van de vorige keer, toen hij interrupties in de eerste termijn wel toestond terwijl dat volgens de reglementen niet de bedoeling is. Maarten wist dat het moeilijk zou worden en probeerde de regels strikt te handhaven. Geen interrupties in de eerste termijn! Maar toen het echt spannend werd vergat hij zijn hamer. Terwijl de knopjes van de geluidsinstallatie wel werkten, maar geen effect hadden op de raadsleden omdat hun stemvolume omhoog ging, vergat hij dat de hamer het enige echte attribuut is, ook in een tijd van digitalisering en elektronica, dat de voorzitter kan hanteren om de orde te handhaven.

Toch mogen na afloop van dit debat niet alleen de voorzitter en de andere deelnemers hun gedrag/werkwijze evalueren. Ook de collegepartijen moeten eens nadenken of de huidige coalitie wel voldoende breed is. Het staken van stemmen en het stemgedrag aanpassen, tegen de eigen partij opvattingen in (D66), om het staken der stemmen te voorkomen, is niet de manier hoe een gemeente effectief bestuurd wordt. Een zieke oproepen te verschijnen en dan nog de stemming volgende maand over moeten doen, in de hoop dat er dan niemand ziek is of op vakantie, is niet sterk. Het CDA staat na het vertrek van Ton L. al te trappelen en aardig te zijn. Misschien, heel misschien toch iets om te overwegen. Al was het maar om als GBWP met twee wethouders in dit college, als er zaken fout gaan, niet van alles de schuld te krijgen.

Louis van der Kallen

 


 

| DE KORENAERE |  

 

Het hoofdgerecht van de raadsvergadering in december was De Korenaere. Na maanden van onzekerheid was het college alsnog tot inkeer gekomen en was met een voorstel gekomen het wijkcentrum De Korenaere tot en met 31 december 2018 open te houden. Voor de BSD en de CDA fractie was dat niet genoeg.

Deze fracties wensten de gebruikers, de medewerkers en de vrijwilligers voor vijf jaar duidelijkheid te geven, zodat er voldoende tijd zou zijn om tot een definitieve invulling van de functies van het wijkcentrum eventueel elders in het centrum te komen en dienden een amendement in. Deze fracties wilde in het amendement de 5 jaar ook financieel zeker stellen. Lijst Linssen sprak zijn steun uit voor het amendement, mits de uitleg zou zijn dat het niet ging over De Korenaere als gebouw maar over het behoud van de functies die plaatsvonden in het huidige wijkcentrum, die eventueel ook in een ander gebouw in de binnenstad terecht zouden kunnen komen. Ook Groen Links en de PvdA gaven aan het amendement te gaan steunen. Uiteindelijk staakten de stemmen.

Er was ook een motie van de coalitiepartijen. Zij wilden voor 1 februari 2017 een onderzoek, een concrete planning en een implementatieplan hebben. Deze motie kwam niet meer in stemming. De BSD was voornemens deze motie niet te steunen. Voor ons was de tijd voor een dergelijke actie te kort en riep de term ‘implementatieplan’ een beeld op van een op voorhand bekende inhoud waaraan uitvoering zou moeten worden gegeven.

Vrijwel alle fracties waren van mening dat het huidige wijkhuizenbeleid geen ‘schoonheidsprijs’ verdiende. De wethouders Kammeijer en van der Weegen kregen niet alleen van de oppositie de wind van voren. Zo lang onzekerheid voor gebruikers en medewerkers is voor de BSD niet acceptabel. Voor de BSD is het helder: de doorstart van SVW moet blijvend gestalte krijgen en niet voor 2 jaar. Zo ga je immers niet met gewaardeerd personeel om!

Louis van der Kallen

 


 

| DE OVERHEID VERTROUWT DE BURGER NIET! |  

 

Voor een groot aantal zaken is de burger aan gewezen op de overheid. Voor een rijbewijs, een bouwvergunning, een bijstandsuitkering, een WMO-voorziening moet men naar de Gemeente. Voor zorg- en huurtoeslag moet men bij de Rijksoverheid zijn. Voor een voorziening in het kader van de Wet Langdurige Zorg heeft de burger te maken met  het Zorgkantoor en de Sociale Verzekeringsbank. En zo zijn er nog een groot aantal instanties te noemen.

Wat mij opvalt zijn de vele vragen die beantwoord moeten worden en de stapel formulieren die elke keer opnieuw moeten worden ingevuld wanneer een burger voor een voorziening aanklopt bij een (overheids-)instantie. Dat de overheid zorgvuldig omgaat met belastinggeld is meer dan vanzelfsprekend. Dat bij het uitgeven en besteden ervan volledig duidelijk moet zijn of een  burger die het betreft er daadwerkelijk recht op heeft eveneens. Maar de inhoud van de vragen die de overheid stelt en de informatie die men vraagt getuigt vaak van een zeker wantrouwen tegenover de burger.

Waar de overheid bij het bepalen en vaststellen van haar beleid en het maken van wetten en regels, het belang van de burger voluit onderkent, neemt diezelfde overheid in de uitvoering ervan een andere houding aan. Als een burger, op basis van die regelgeving, terecht een beroep doet op een voorziening, neemt de overheid vaak een houding aan van “Waarom komt u met uw probleem naar de overheid, kunt u het zelf niet oplossen?” En als diezelfde burger, overtuigt van zijn legitieme recht om een beroep te doen op  een voorziening, aanhoudt en zijn verzoek handhaaft, wordt hij overladen met vragen, formulieren die moeten worden ingevuld, bewijsstukken die hij moet overleggen enz. Hiermee tracht men de burger te ontmoedigen. Als er dan uiteindelijk, vaak na een langdurig traject, een voorziening wordt verstrekt, krijgt de betreffende burger een compleet boekwerk overhandigd waarin de verplichtingen, waar hij zich aan moet houden, uitvoerig staan vermeld, en bij niet nakoming ervan de voorziening wordt gestopt, eventueel aangevuld met een boete.

Dat er tegenover rechten ook plichten staan is voor mij vanzelfsprekend. Als we voorzieningen en rechten voor de burger in stand willen houden, dient oneigenlijk gebruik ervan bestreden te worden. Maar in de praktijk is het voor de burger vaak niet duidelijk (genoeg) hoe hij volledig aan die verplichtingen kan en moet voldoen. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt omdat burgers zich moeten schikken naar de interne organisatie van de overheidsinstanties. Die zijn voor de burger niet altijd even duidelijk (te herkennen). Daarbij is het digitaal verstrekken van informatie en het eveneens digitaal moeten aanleveren van gegevens niet voor iedereen een routineklus. Vooral ouderen en andere inwoners die wat minder goed bedreven zijn in het gebruik van de computer, voelen zich in een doolhof zonder het gevoel te hebben er ooit uit te kunnen komen. Dit veroorzaakt vooral bij deze burgers angst om fouten te maken en levert  daarmee de nodige stress op. Zolang dit het geval is, dient de overheid in haar handhaving van regels terughoudend te zijn in het bejegenen en straffen van burgers. 

Bij de behandeling van de verordeningen behorend bij de WMO, de Participatiewet en de Jeugdwet heeft de BSD-fractie hier nadrukkelijk op gewezen en aangedrongen op zorgvuldigheid bij het eventueel opleggen van boetes en het treffen van andere strafmaatregelen. Pas als de overheid haar werk optimaal en voor iedereen te begrijpen heeft gedaan, mag ze met de “bestraffende vinger” wijzen.

Een overheid die haar eigen burgers niet vertrouwt, verdient het vertrouwen van diezelfde burgers niet!

Piet van den Kieboom

 


 

| WAAR IS DE LANTAARNPAAL? |  

 

Vermoedelijk tijdens werkzaamheden, meer dan een maand geleden, (tijdelijk) in het talud van de Zoom gelegd en daarna vergeten? Gemeente doe er wat aan!