VERHALEN/ ZORGEN OM JEUGDZORG/ HERSTRUCTURERING WSW, EEN KANS OF BEDREIGING?/ DE VEILIGHEID VAN PARKEERGARAGES


 jaar 3 | nummer 139 |

| 18-12-2016 | 09.50 uur |


 

| VERHALEN |  

 

De afgelopen week konden we in BNdeStem lezen dat Bergen op Zoom een ‘verhalen stad’ wil worden. Is dat een goed idee? Trekt ‘verhalen stad’ investeerders? Trekt ‘verhalen stad’ nieuwe bewoners?

Ik snap dat het cultuurbedrijf enthousiast is. Werk aan de winkel voor hen. Trekt ‘verhalen stad’ bezoekers? Misschien wel. De plannen zijn klaarblijkelijk zonder discussie aangenomen door het college. Is dat winst of is dat gebrek aan creatief denken of andere ideeën? We gaan dingen doen aldus de directeur van het cultuurbedrijf. Er komt een story-academie. Klinkt mooi. Maar ik denk dat we al jaren rijkelijk bedeeld zijn met verhalenvertellers in de politiek en ons gemeentebestuur. Een project als de Expeditie Catan is mooi om ideeën te genereren om bezoekers te trekken. Maar zet het zoden aan de dijk als het gaat om ons gebrek aan arbeidsplaatsen en mensen die hier willen wonen en huizen willen kopen?

Deze week woonde ik het provinciale symposium “Samen hart voor de zaak” in het PSV stadion bij over de aanpak van leegstand in de winkelgebieden/binnensteden met als inspirerend spreker Harry te Riele van Transitiefocus. Het imago van Eindhoven is opgebouwd rond technologie, kennis en design. Dat leidde tot een verdubbeling van bezoekersaantallen in enkele jaren en een toenemende belangstelling van bedrijven om zich in Eindhoven te vestigen en van studenten om daar te studeren. Dat imago is opgebouwd na een duidelijke keuze voor deze thema’s en de introductie hiervan in al het beleid dat de gemeente gestalte is gaan geven. Het effect was dat het gewenste imago ook werkelijk ingang vond. Helder kiezen bleek te leiden tot gekozen worden door bezoekers en bedrijven.

Is ‘verhalen stad’ de oplossing? Ik weet het niet. Maar ik hoop dat het niet een ‘mooi verhaal’ zal blijken te zijn. Die hebben we de afgelopen jaren genoeg gehoord. Ik zou graag zien dat Bergen op Zoom een heldere keuze maakt en die in al het gemeentelijk beleid doorvoert. Dus ook in het cultuurbeleid. Zo zijn de evenementen in Eindhoven wel degelijk geïnspireerd op technologie, kennis en design. Dat leidt tot een helder imago doel. Wat kiest een gemeente als imago om na te streven was een vraag op het symposium? Wat bleek: niemand kiest voor ouderen als doelgroep, terwijl die doelgroep steeds groter wordt en gemiddeld redelijk kapitaalkrachtig is. Lekker ontspannen in Bergen op Zoom als motto? Ook een aanpak gebaseerd op het vrijmarkt idee viel mij op. Eén leegstandsbeheerder die iedere ruimte omtovert in een soort van vrijmarkt, inclusief zachte horeca. Welke gemeente durft dat aan?

Louis van der Kallen

 


 

| ZORGEN OM JEUGDZORG |  

 

Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor drie beleidsterreinen binnen de zorg: de (bijgestelde) WMO, de Participatiewet en de Jeugdwet. Bij de decentralisatie (van Rijk naar gemeenten) van deze taken werd door het Rijk ook een bezuiniging opgelegd. De gemeenten kregen en krijgen minder geld voor het uitvoeren van dezelfde of meer taken op deze drie beleidsterreinen.

Uit de beantwoording van vragen vanuit de raad meldt het college van B&W dat op het terrein van de jeugdzorg de gemeenten in 2013 werden verplicht transitiearrangementen met de aanbieders van jeugdzorg in de regio af te sluiten. In 2014 werden gemeenten zelfs verplicht contracten te sluiten met deze jeugdzorginstellingen om de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit ontslaat echter de gemeente, als verantwoordelijke voor de jeugdzorg, niet van de plicht om er voor te zorgen dat jeugdigen die zorg en hulp nodig hebben, dit ook daadwerkelijk krijgen. In een eerder artikel op deze site heb ik al gemeld dat professionals in de jeugdzorg ongerust zijn over het feit dat medewerkers van of namens de gemeenten twee petten op hebben namelijk die van doorverwijzer en financier. Ik kan me niet herinneren dat een zorgverzekeraar op de stoel van de huisarts gaat zitten bij het eventueel doorverwijzen naar een specialist. In feite doet de gemeente dit wel in de uitvoering van de Jeugdwet. De medewerkers van en voor de gemeente bepalen voor een groot deel of een jeugdige specialistische hulp nodig heeft en wanneer. Dat daarmee misschien “dure” behandelingen worden voorkomen is alleen vanuit schadebeperking te begrijpen, maar is zeker niet in het belang van de zorgbehoevende jeugdige, en dat dient prioriteit te hebben.

De gemeente Bergen op Zoom werd eind 2015 door Jeugdinstelling Juzt al op de hoogte gebracht dat ze het leveren van jeugdzorg, in de vorm en voor een prijs zoals de gemeenten dat wensten, voor de toekomst niet langer kunnen garanderen. Het zich verschuilen door de wethouder achter de opmerking “maar dan hadden ze geen contract moeten sluiten”, is niet alleen gratuit, maar geeft ook aan dat de gemeente geen realistisch beeld heeft van de situatie, namelijk het ontbreken op dat moment van voldoende alternatieven. Bovendien werden de instellingen in mei 2016 geconfronteerd met de overgang naar een arrangementensystematiek waarbij niet langer voor de uren van zorgverlening wordt betaald, maar gestuurd wordt op resultaat. Ook daar moesten de zorgverleners aan wennen. Zij hebben primair de optimale behandeling voor ogen gehad. Natuurlijk heeft de wethouder gelijk als hij stelt dat gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering van zorginstellingen. Maar waar hij wel verantwoordelijk voor is, is dat noodzakelijke hulp en zorg aan jeugdigen, die dat (hard) nodig hebben, op tijd geleverd moet kunnen worden. Gemeenten dienen er zorg voor te dragen dat een adequate zorginfrastructuur in stand wordt gehouden in het belang van zorgbehoevende jeugd.

Het is niet het primaire doel van de BSD-fractie om Juzt als organisatie in stand te houden. Maar wel dat de continuïteit van zorgverlening niet in gevaar komt. Op dit moment zijn er slechts beperkte alternatieven voor handen als zorginstelling Juzt zou “omvallen”. Kleinere jeugdzorgaanbieders zouden het dan ontstane vacuüm slechts gedeeltelijk kunnen opvullen. Het college dient nu, samen met de andere 8 gemeenten in de regio, stappen te zetten om de zorginfrastructuur op het terrein van de jeugdzorg voor de toekomst veilig te stellen en tegelijkertijd de monopolie van instellingen af te bouwen om niet langer onnodig kwetsbaar te zijn. Op korte termijn zal er kritisch moeten worden gekeken naar de wijze van betaling van facturen voor geleverde zorg. Het is een kwestie van het gezamenlijk onderkennen van het belang wat hiermee wordt gediend.

Piet van den Kieboom
Auri Peters 

 


 

| HERSTRUCTURERING WSW, EEN KANS OF BEDREIGING? |  

 

Vorige week was ik, samen met fractiegenoot Auri Peters, te gast in het gemeentehuis van Rucphen. Het was een aangenaam moment om weer een keer gast te zijn in het huis waar ik enkele jaren geleden de mooie functie van wethouder mocht vervullen. Het onderwerp waar het die avond over ging was echter niet in alle opzichten mooi te noemen.

Kort gezegd gaat het over de kansen die mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en (jong) gehandicapten hebben op betaald werk. Het aantal mensen dat vóór 1 januari 2015 een zinvolle en betaalde baan hadden bij het Werkvoorzieningschap, moet van de Rijksoverheid teruggebracht worden tot 1/3 van het huidige aantal. Werklozen met een bijstandsuitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand zullen in de nieuwe Participatiewet bij Het Werkplein worden ingedeeld in categorie A, B, of C. De eerste categorie betreft werklozen die een redelijke kans op de arbeidsmarkt maken op betaald werk. Categorie B. zal extra training, scholing en ondersteuning nodig hebben om een kans te maken op de arbeidsmarkt. De groep mensen die zijn ingedeeld in categorie C. wordt gekenmerkt door een meervoudige problematiek, met een kleine kans op een baan in het vrije bedrijf. Voor alle drie de categorieën dienen de (beperkte) middelen vanuit de Participatiewet te worden ingezet ten behoeve van re-integratie. Dat een werkloze, behorend tot  de categorie C., meer middelen vraagt om te re-integreren op de arbeidsmarkt ten opzichte van de twee andere categorieën is wel duidelijk. De verleiding voor gemeenten is echter groot om de middelen vooral ten behoeve van de kansrijken uit categorie A. in te zetten. Immers hiermee wordt het beroep op uitkeringsgelden flink beperkt.

De BSD-fractie is echter van mening dat conform de Participatiewet en de WMO iedere inwoner recht heeft om te kunnen deelnemen aan de samenleving. Dit geldt eveneens als het gaat om deelname op de arbeidsmarkt. De BSD-fractie zal daarom bij de uitvoering van de bij de Participatiewet behorende verordeningen hier nadrukkelijk aandacht voor vragen. Desnoods moeten de verordeningen worden aangepast om dit gerechtvaardigde doel te bereiken. 

Voor mensen met een beperking die tot 1 januari 2015 een beroep konden doen op arbeid via de WSW, zijn de mogelijkheden drastisch ingeperkt. Natuurlijk: deze mensen kunnen met inzet van bijvoorbeeld loonkostensubsidies, scholingsbudgetten, middelen voor aanpassen van de werkplek, tegemoetkoming voor begeleidingskosten, alsnog in een beschutte omgeving de kans geboden worden op betaald werk. Echter de ervaringen tot nu toe met de zogenoemde “garantiebanen”, arbeidsplaatsen bij het bedrijfsleven en de overheid ,bestemd voor mensen met een beperking, geven aan dat hier nog een hele weg te gaan is. Zo lang werklozen uit deze categorie geen betaalde arbeid hebben, zijn zij aangewezen op een bijstandsuitkering. Jongeren met een beperking, veelal afkomstig uit het Speciaal Onderwijs, worden extra getroffen. Waar zij voorheen in aanmerking kwamen voor een WAJONG-uitkering, zijn deze jongeren bij een arbeidsvermogen van 30% of meer aangewezen op een baan op de vrije arbeidsmarkt, eventueel met inzet van de daarvoor bestemde middelen. Zolang zij geen betaald werk hebben, zijn zij aangewezen op een bijstandsuitkering. Echter deze jongeren zijn na het verlaten van het VSO, vaak nog woonachtig bij hun ouders of verzorgers. Bij de beoordeling van het recht op een bijstandsuitkering worden de inkomsten van de andere leden van het gezin of samenlevingsvorm betrokken (voordeurdelers) . In de praktijk zal dit leiden tot het geen recht hebben op een bijstandsuitkering. Dit betekent in de praktijk dus dat veel van deze jongeren aangewezen zijn/blijven op hun ouders of verzorgers. Dit vindt de BSD-fractie onrechtvaardig. Ouders of verzorgers hebben al jaren de zorg van hun gehandicapte kind voor hun rekening genomen. Bovendien krijgt de gehandicapte jongere een dubbele teleurstelling te verwerken, geen betaalde arbeid en aangewezen zijn op ondersteuning door en afhankelijk blijven van ouders of verzorgers. De enige manier om dit te doorbreken is zelfstandig gaan wonen. Maar juist daar is onvoldoende woonruimte voor beschikbaar voor deze groep inwoners.

De BSD-fractie zal er bij het college op aandringen om deze rechtsongelijkheid in de wet in de praktijk recht te trekken en hiervoor een oplossing te treffen. Desnoods moet hiervoor de verordening worden aangepast.

Piet van den Kieboom
Auri Peters

 


 

| DE VEILIGHEID VAN PARKEERGARAGES |  

 

Naar aanleiding van de brand in de parkeergarage van het wooncomplex Goudbaard heeft het college een onderzoek laten verrichten naar de brandveiligheid van parkeergarages in de gemeente Bergen op Zoom, uitgevoerd door de Brandweer Midden- en West-Brabant. 51 parkeergarages, waarboven wordt gewoond of zorg verleend, zijn onderzocht. 

Naar aanleiding van de brand schreef de BSD eerder een stuk in onze nieuwsbrief en een brief over de omgang met de bewoners.  De volgende onderwerpen zijn in dit onderzoek beoordeeld:

  • Bouwkundig: brandcompartimentering, subbrandcompartimentering, vluchtroutes, materiaaltoepassing en gelijkwaardigheid;
  • Installatietechnisch: noodverlichting, vluchtrouteaanduiding, blusmiddelen, droge blusleidingen, brandmeldinstallatie, ontruimingsalarminstallatie, CO- en LPG-detectie, ventilatie-installatie, bluswatervoorziening en bereikbaarheid;
  • Gebruik: opslag in garage en opvolging van meldingen.

Het lezen van het lijvige rapport (237 pagina’s) laat zien dat er een gedegen onderzoek is verricht. De eindconclusie is dat er niet één van de parkeergarages geheel brandveilig is.

De BSD fractie is blij met de grondige aanpak van dit onderzoek naar de brandveiligheid.

Het is jammer dat niet naar andere veiligheidsaspecten is gekeken, zoals de sociale veiligheid (enge plekken), verkeerskundige veiligheid en de loopveiligheid (gladde vloeren). Zeker als de noodzakelijke verbetering van de brandveiligheid kan leiden tot een bouwkundige aanpak, zou het goed zijn als ook naar deze aspecten gekeken werd.

Louis van der Kallen