TWEE WERELDEN/ GEBREKKIG GEHEUGEN/ HET PROTOCOL/ NAAR EEN DUURZAME ECONOMIE/ VERZONDEN BRIEVEN

| jaar 1 | nummer 26 |

| 31-08-2014 | 10.00 uur |


 

| TWEE WERELDEN | 

 

warandeflatOp 27 augustus was het zover. Eindelijk een bijeenkomst waarbij vertegenwoordigers van tal van organisaties, betrokken bij jongerenhuisvesting, met elkaar spraken over wat de wensen zijn van jongeren ten aanzien van hun huisvesting en wat de mogelijkheden zouden kunnen zijn.
De bijeenkomst begon met een inventarisatie van de aanwezige groepen: jongeren, wel of niet georganiseerd in de jeugdraad of een belangenbehartiger zoals Vesta, verhuurders, politici, jeugdzorginstellingen, ambtenaren, investeerders, financiers, enz. Wat opviel was dat de hand van een Rabobank vertegenwoordiger pas omhoog ging bij de vraag: anderen? De Rabo ziet zich, als het over huisvesting, gaat dus niet meer als een financier of investeerder!
Het eerste verhaal was een presentatie van een stagiair van de gemeente die onderzoek deed naar de woonwensen van jongeren. Wat ons opviel was dat het aantal jongeren (18-29 jaar) in Bergen op Zoom 9 procent lager is dan gemiddeld in Nederland en dat er relatief weinig alleenstaande jongeren waren. Van die jongeren wil 85 % graag een huis huren. Daarvan was echter 2/3 niet ingeschreven bij een verhuurder. 98 % van de jongeren met een huurwens hecht zeer aan een lage huurprijs. Ook opvallend was dat van de woningzoekenden 50 % niet wist of men voor een huurtoeslag in aanmerking zou komen.
Daarna was wethouder Patrick van der Velden aan de beurt. Hij eindigde met de woorden: “huizen zijn er om in te wonen en niet om naar te kijken”. Dat was voor Niels Minnaard van de jongerenorganisatie Vesta een soort van inkoppertje. ‘Veel jongeren kunnen er, ondanks de leegstand, alleen maar naar kijken’. Veel huizen zijn voor hen te duur of voldoen niet aan hun woonwensen.
Niels had een paar concrete wensen:
– nuttige invulling leegstand
– de instelling van een gemeentelijk leegstandsregister
– een terugdringing van het bijna feitelijke monopoly van de woningcorporaties
– en een einde aan het dichte-deurbeleid van de gemeente en Stadlander.
Hij vond die houding elitair en arrogant. Hij was dan ook blij met de fysieke bijeenkomst om nu wel met elkaar te praten.
Vervolgens kwam Ton Ringersma van Stadlander aan het woord. Naar zijn mening was de beschikbaarheid van woningen voor jongeren geen probleem en viel de wachttijd in onze gemeente/regio van 1 jaar hartstikke mee. Zijn keer op keer herhaalde stelling was dat over de betaalbaarheid van woningen niet de corporaties gingen maar de (landelijke) politiek. “Waar jongeren hun middelen aan besteden is hun eigen keuze”, aldus de directeur van Stadlander.
Daarna brandde de discussie los. Al snel bleek dat hier sprake was van twee werelden. De wereld van Stadlander: een wereld gebaseerd op cijfers van doelgroepen en bijbehorende inkomenscategorieën, kortom die van de ordelijke hokjes. Gebaseerd op eigen ervaringen en onderzoek, ook verricht door een stagiair. En de wereld van Vesta: een wereld van jongeren die sociaalmaatschappelijke doelstellingen willen combineren met vooral betaalbaar wonen. En waar de beleving van een jaarwachttijd een volstrekt andere is dan bij Stadlander. Waarop de standaard reactie van Stadlander, ten aanzien van de betaalbaarheid was, daar gaan wij niet over dat is aan politici.
Op het einde was er nog enige ruimte voor het doen van voorstellen tot aanpak van de problematiek die, althans als je Stadlander mag geloven, er eigenlijk niet is. Vanuit de VVD kwam de suggestie om bij vernieuwing van bestemmingsplannen meer mogelijk te maken, zoals de combinatie wonen en werken. Een idee dat de BSD van harte als onderdeel van een dereguleringstraject ondersteunt. Daarbij moet dan wel beseft worden dat de VVD fractie/regering in Den Haag de mogelijkheden van woningcorporaties op dat punt juist wil beperken en corporaties zich wil laten richten op haar kerntaak: betaalbaar wonen dus de sociale woningbouw! Er kwam uit het publiek ook de suggestie om na langdurige leegstand een object gedwongen te laten slopen en beschikbaar te stellen voor tijdelijke/mobiele bewoning. Een op zich zelve sympathiek voorstel, dat echter gezien de eigendomsrechten geldend in Nederland weinig haalbaar lijkt.
Vanuit de BSD kwam het voorstel om middels één of meerdere proefprojecten aansluitend bij de jongerencultuur te bekijken wat de wensen zijn en wat haalbaar zou kunnen zijn. Jongeren zijn niet zo zeer op zoek naar een traditionele woning, zoals die al jaren worden gebouwd of misschien zelfs ook niet naar woonruimte, maar naar leefruimte. Daarmee komen andere gebouwen, die niet langer het oorspronkelijk gebruik hebben, wellicht in aanmerking om naast wonen ook andere activiteiten te ontplooien. Creatief innovatief. Vooral jongeren en de kleine bedrijven van het MKB zijn de trekkers van innovatie. Ook kan hiermee een zinvolle en haalbare koppeling gemaakt worden met bijvoorbeeld zorg (zorgen voor elkaar). Een andere opmerking was de oproep aan de gemeente om de regierol op zich te nemen. Een oproep die gelijk werd ondersteund door de directeur van Stadlander. Hoe mooi dat ook klinkt het is maar de vraag of het inhoudelijk iets kan voorstellen. De gemeente heeft op dit gebied feitelijk geen afdwingbare bevoegdheden. Bij een regierol stelt een politicus zich voor dat hij feitelijk een bepaald beleid kan afdwingen. In de volkshuisvesting is dat helaas niet meer het geval. Bij het oppakken van de regierol (wat dat ook moge voorstellen) loop je de kans keer op keer de ‘zwarte Piet’ te krijgen zonder dat je er feitelijk iets aan kan doen. Wat de BSD betreft gaan we voor de proefprojecten in de hoop dat goede voorbeelden er toe kunnen leiden dat zaken wel tot stand komen en dat de dames en heren politici nog eens goed kijken of besluiten uit het verleden niet geheel of gedeeltelijk teruggedraaid moeten worden en gemeenten en gemeenteraden op het gebied van de volkshuisvesting weer echte bevoegdheden zouden moeten krijgen.

Louis van der Kallen
Piet van den Kieboom  

 


 

| GEBREKKIG GEHEUGEN |

 

gebrekkig geheugenToen het bouwvoornemen van, wat nu het Strandhuys aan de Boulevard is, jaren geleden gepubliceerd werd, reageerden de bewoners van ‘De Nim’ onmiddellijk op de verslechtering van hun uitzicht. Samen met de gemeente en de initiatiefnemer van het bouwwerk werd toen besloten het bouwwerk 20 à 30 meter naar het noorden te verplaatsen en iedereen kon leven met het bouwen van die mooie horecavoorziening aan de Boulevard.

Jaren later vernieuwde de gemeente het bestemmingsplan Bergse Plaat/Binnenschelde. Een plan dat de gemeenteraad zonder noemenswaardige discussie passeerde. Het college van toen stelde namelijk dat met alle belanghebbenden gesproken was en er waren dan ook geen echte bezwaren meer. Hoe anders blijkt nu de werkelijkheid. Met de bewoners van De Nim, zo blijkt nu, is toen helemaal niet gesproken. Ze werden dan ook recent geheel verrast door het bouwplan van een sushi restaurant/bar. Nu hebben de bewoners van De Nim niets tegen een sushi restaurant of bar en al helemaal niets tegen de beoogde exploitant, maar wel alles tegen het bederf van hun mooie uitzicht op de Binnenschelde. Denk je aan het water te wonen en dan ineens willen ze een maximaal vijf meter hoog bouwwerk voor je neus zetten. De eventuele pijpen van afzuiging of airco’s niet meegerekend. Het bestemmingsplan is in 2007 onherroepelijk geworden en dat betekent dat eventuele (plan)schade niet meer verhaalbaar is op de gemeente. Een planschadeclaim moet immers binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingplan ingediend zijn.

Het zal je maar gebeuren heb je voor veel geld en een hoge hypotheek op je oude dag een mooi uitzicht gekocht, is het zomaar, omdat een gemeente even niet goed communiceert, een stuk minder waard en zit je met een minder mooi uitzicht. En de kans op geurhinder wordt er ook niet kleiner op. Je denk dan als bewoners: wat jaren geleden werkte, zal nu toch ook wel kunnen. Als we het te bouwen bouwwerk 10 meter verschuiven dan is bijna iedereen tevreden en kan de ondernemer bouwen en de gemeente beurt de centen van de grondverkoop.

Dat blijkt op ‘onoverkomelijke’  bezwaren te stuiten. Dan moet namelijk het bestemmingplan worden aan gepast en dat gaat 6000 euro kosten en het is lang niet zeker of tegen dat nieuwe bestemmingsplan geen bezwaren binnenkomen met alle mogelijke planschadeclaims tot gevolg. Want laten we wel wezen nu is iedereen, bewoners en gemeenteraad, wakker. Twee keer zeggen dat je met iedereen gesproken hebt, zonder dat het waar is, gaat vast niet zonder gevolgen lukken. 

Op maandag 25 augustus was de hoorzitting van de adviescommissie voor de bezwaarschriften, waar de bezwaren tegen de plannen konden worden toegelicht. De woordvoerder van de bewoners, Kees Spikker, verhaalde de gehele geschiedenis en probeerde bevlogen de commissie en de gemeente te overtuigen van de redelijkheid van hun wens de te bouwen sushi restaurant/bar met circa 10 meter te verplaatsen. De gemeentelijke woordvoerder, die sprak namens het college, was niet te vermurwen de gemeente was niet bereid de 6000 euro te bekostigen. Wat mij verbaast is dat de gemeentelijke ambtenarij niet in staat is in de spiegel te kijken. Als je bij de aanpassing van het bestemmingsplan even (wel of niet voor het gemak) de eerdere aanpassingen van bouwvergunningen vergeet, als je even vergeet (wel of niet voor het gemak) met iedere belanghebbende te praten, als je even (wel of niet voor het gemak) de gemeenteraad op het verkeerde been zet, dan zou een excuus voor je vergeetachtigheid toch op zijn plaats zijn en de kosten (6000 euro) voor het rechtzetten van een kennelijke omissie zou je zonder morren op je moeten nemen. En je zou wat moeten doen aan je gebrekkige geheugen en hoe je met je burgers omgaat. 

Louis van der Kallen

 


 

| HET PROTOCOL |

 

lievensberg_1Van diverse mensen hoor ik regelmatig dat men bij instellingen in de zorg, woningcorporaties, onderwijs enz. tegen ‘een muur aan loopt’. Mensen voelen zich onvoldoende begrepen en snappen vaak niet waarom iets niet kan of waarom iets eenvoudigs zo omslachtig moet. 

Het antwoord van de instellingen is vaak dat ze werken volgens een protocol. Hen is niets te verwijten want ze werken toch immers volgens vooraf vastgelegde organisatie-afspraken? Ja dat klopt misschien wel, maar het zijn afspraken die gericht zijn op de interne organisatie. En het contact met de patiënt, cliënt of woningzoekende vindt juist plaats op het snijvlak van organisatie en samenleving, extern gericht dus. Maar waarom werken dit soort instellingen dan toch op een wijze die is gebaseerd op hun eigen protocollen? Organisaties hebben de behoefte om hun eigen bedrijfsprocessen te kunnen sturen en beheersen. In de praktijk leidt dit vaak tot bureaucratie. Nu is bureaucratie een verschijnsel dat al enkele eeuwen bestaat. Natuurlijk, een organisatie moet geen losgeslagen samenwerking zijn van mensen zonder minimale regels en doelen. Maar anno 2014 mag je toch verwachten dat er dienstverlening plaats vindt ‘op maat’. Als het een organisatie of instelling beter uitkomt zijn ze ‘bereid’ hun eigen protocollen wel opzij te schuiven. Graag geef ik hiervan een voorbeeld uit eigen ervaring:

Ik had een voor mij heel belangrijke afspraak met een arts, waar ik, hoe gek dat ook klinkt, naar uitkeek. Een paar weken voordat de controle plaats zou vinden wordt deze afspraak verzet en wordt er doodleuk gezegd dat dit nog niet was gemeld maar dat er een brief onderweg was. Een paar dagen later valt de aangekondigde brief op mijn deurmat, op zich natuurlijk keurig volgens het protocol, waarin de afspraak wordt verzet. Dus maar even bellen en vragen waarom de afspraak is verzet en of er op korte termijn een nieuwe afspraak gemaakt kan worden, want de afspraak 8 weken later laten plaatsvinden is wel erg lang. Een eerdere afspraak bleek helaas niet mogelijk en mijn andere vragen konden niet worden beantwoord. Ik hechtte heel veel waarde aan de afspraak, want eventuele vervolgstappen waren al in gang gezet. De volgende dag ben ik naar de noodpoli gegaan, want stel je voor dat de klachten verergeren (we hadden ook nog een vakantie gepland). Toch maar proberen een eerdere afspraak te krijgen. Maar helaas eerder was niet mogelijk. De uitleg luidt: het protocol is bepalend voor het doorschuiven van een afspraak vanwege gebrek aan artsen, ziekte, urgentie. Omdat ik een uitstekende arts heb zit er niets anders op dan te wachten. 

Wel heel bijzonder dat een protocol binnen de gezondheidszorg, waar mensen met verschillende persoonlijke achtergronden op aan gewezen zijn, zo strak en eenzijdig wordt benaderd. Blijkbaar is voor dit soort instellingen iedereen het zelfde en dat terwijl mensen zo divers zijn op vele vlakken. Het protocol is dus de survival van de organisatie. Dit soort dingen zorgen in onze samenleving voor veel ellende en niet alleen binnen de zorg. Nu wil ik hier niet alleen maar zitten klagen, dat schiet niet op. Maar onwillekeurig denk ik dan hoe kan dit aangepakt worden? Hoe kunnen we dit veranderen, ook bij organisaties binnen onze gemeente? Wat zou een oplossing kunnen zijn voor de zorg maar ook voor andere sectoren? Mijn stelling is “liefde voor het vak” hebben. Dit hebben de meeste artsen en verplegend personeel zeker. Maar blijkbaar vindt de top van de organisatie de organisatie belangrijker dan de mens. De mensen in de managementlagen  hebben geen idee hoe het echt in de praktijk werkt, zo lijkt het. Een organisatiestructuur zet je, volgens hen, op papier met lijntjes en modellen. Nee, een organisatie bouw je met mensen. Als de medewerkers dan ook nog de kans krijgen om zelf verantwoordelijkheid te mogen en willen nemen en betrokkenheid te tonen zijn we misschien op de goede weg. Een organisatie of instelling die weet wat haar toegevoegde maatschappelijke waarde is en die zich weet te verplaatsen in de situatie van haar cliënten en patiënten. Dit komt de samenleving en haar burgers ten goede en zal bovendien ook nog eens (kunnen) leiden tot besparingen op de steeds toenemende kosten.

Het zou geen kwaad kunnen als we de organisaties binnen onze gemeente en de regionale instellingen, die ook voor onze inwoners, werken eens kritisch zouden beschouwen op hun wisselwerking met onze samenleving.

 

Diana van den Kieboom  

 


 

| NAAR EEN DUURZAME ECONOMIE |

 

Voor een kansrijk en rechtvaardig arbeidsmarktbeleid

zak geld1. Inleiding 
Op 1 september a.s. zullen ruim 1200 medewerkers van Philip Morris in Bergen op Zoom gedwongen ontslagen worden en verliezen waarschijnlijk nog eens een zelfde aantal werknemers bij toeleveringsbedrijven en contracters hun baan. Een trieste dag voor veel inwoners van onze gemeente en gemeenten in de regio. Hoeveel mensen er reeds in geslaagd zijn elders aan de slag te (kunnen) gaan is mij op dit moment (nog) niet bekend. Ondanks een redelijk gunstig sociaal plan, voor de medewerkers van Philip Morris, is een zak met geld echter niet voldoende aldus Ton Wilthagen van de Universiteit van Tilburg. “Wat Nederland en ook West-Brabant opbreekt is dat we geen georganiseerde en tijdige aanpak van werk naar werk  kennen, terwijl je juist moet voorkomen dat mensen in de bijstand raken”, aldus Wilthagen.  

Ik ga er van uit dat er op dit moment alles aan gedaan wordt om de getroffen werknemers via ‘begeleiding van werk naar werk’ zo snel mogelijk weer uitzicht te bieden op een nieuwe baan. Het hiervoor speciaal ingerichte ‘mobiliteitscentrum’ zal hiervoor het kloppend hart van deze omvangrijke operatie vormen. Afgelopen vrijdag was er een eerste ‘Werk naar werk beurs’ in het gebouw van Philip Morris. De ontslagen medewerkers konden daar terecht om zich te oriënteren op de mogelijkheden naar ander werk. Gezien de opkomst (bijna 300 medewerkers) zou voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat een aantal van de ontslagen medewerkers er al in geslaagd is een andere werkgever te vinden. Dat zal de komende tijd blijken. Want alles valt of staat met de beschikbaarheid van vacatures en “die kun je niet uit de lucht plukken”, aldus Hans Kamps voormalig voorzitter van de uitzendkoepel ABU en voormalig plaatsvervangend kroonlid van de SER bij zijn afscheid. Bij die gelegenheid deed hij ook een aantal interessante suggesties die bij kunnen dragen aan een duurzaam arbeidsmarktbeleid. Verderop in dit artikel kom ik hier op terug.  

Naar aanleiding van het aangekondigde massa-ontslag bij Philip Morris, maar ook de aangekondigde grote aantallen ontslagen die vallen bij Tetra Pack, Fokker Services en Philips Lighting is de regio ‘in de benen gekomen’. De Nbiobasedetwerkorganisatie Strategic Board zal het rijk om steun vragen met als doel de economie in de regio te versterken. Er is een koepelvisie gemaakt met daarin 3 topsectoren gericht op (nieuwe) werkgelegenheid in onze regio: Biobased Economy, Maintenance en Logistic. Ook de onderzoeksprogramma’s met afdelingen van nationale onderzoeksinstellingen zullen daar hopelijk bij gaan horen. Hoogwaardige werkgelegenheid die de aanwezigheid van hoger onderwijs noodzakelijk maakt voor de invulling van functies die hierbij horen. Het biedt absoluut kansen voor West-Brabant. Hiermee wordt aangetoond dat crises vaak ook de kans bieden om economische hervormingen door te voeren. Maar leiden deze hervormingen tot (nieuwe) werkgelegenheid en banen? “Probleem bij veel bedrijven is dat ze goederen maken die qua technologie of acceptatie over de houdbaarheidsdatum raken. Je kunt ze niet meer blijven maken als er geen vraag meer naar is. Laten we ons vooral gaan richten op nieuwe producten en diensten en de daarvoor benodigde ondernemingen”, volgens Wilthagen. 

2. Economische ontwikkelingen
Alles wijst er echter op dat de economie zich heel voorzichtig aan het herstellen is. Vooralsnog leidt dat echter nog niet tot daling van de (te hoge) werkloosheid. ‘Jobless Growth’ of te wel economische groei zonder dat er (extra) banen mee gemoeid zijn. Nu heeft de economie daar in de herstelfasen altijd last van. De productie neemt toe, maar de vraag naar arbeidskrachten wordt eerst met flexibele krachten ingevuld, voordat er sprake is van een structurele stijging van de werkgelegenheid. Wel blijkt in de praktijk dat op dit soort momenten de arbeidsmarkt verandert. Er verdwijnen bepaalde  soorten banen. Maar ook tegengestelde ontwikkelingen worden waargenomen. Zo zien we een beweging/ontwikkeling waarbij de eerder naar lage-loon-landen en regio’s verplaatste productieprocessen terugkomen naar Nederland (re-shoring). Reden hiervan is dat de loonkosten in die landen ook steeds meer stijgen, de productiviteit daar minder hoog is, de energie duurder en de kwaliteit aanmerkelijk minder. Goed geschoolde en gemotiveerde medewerkers, die nu werkloos worden of zijn kunnen, naast het inzetten voor nieuwe productieprocessen, ook hiervoor in gezet worden. Om ons op nationaal niveau niet uit de markt te (laten) prijzen zal er dan wel serieus gekeken moeten worden naar een verlaging van belasting op arbeid. “Verklein het verschil tussen wat de werkgever betaalt aan een werknemer en wat die op zijn bankrekening bijgeschreven krijgt. Dat is twee keer goed: werkgevers nemen meer mensen aan en meer mensen willen werken.”, stelt Marike Stellinga in haar wekelijkse column in de NRC van zaterdag 23 augustus j.l. Op 28 augustus berichtte de media dat een grote Franse automobielenfabriek was afgehaakt en zich niet op het (voormalige) terrein van Philip Morris zal vestigen vanwege de hoge loonkosten. 

Bij het stimuleren van de economische groei dient daarom de focus vooral gericht te zijn op duurzame groei en daarbij behorende (nieuwe) functies. Er zal veel meer geïnvesteerd moeten worden in innovatie en onderwijs. De samenwerking tussen onderwijs en ondernemers dient daarbij geïntensiveerd te worden. Die samenwerking zal moeten leiden tot ‘innovatiefabrieken’. Plaatsen waar creativiteit maximaal wordt benut. Waar producten en diensten worden ontwikkeld die aansluiten bij de behoeften van de samenleving en die bijdragen aan een duurzame samenleving. Nieuwe producten en diensten zullen vooral in het midden- en kleinbedrijf verder tot ontwikkeling (gaan) komen. Dit biedt het MKB bovendien extra perspectief voor de toekomst. Maar juist in het midden- en kleinbedrijf wordt het voor de ondernemers steeds moeilijker om kredieten te verkrijgen bij banken. Bovendien worden ZZP-ers, en belangrijke MKB-ondernemingen, het op fiscaal gebied onnodig moeilijk gemaakt door het intrekken c.q. onthouden van de VAR-verklaring

3. Europa
Ook Europa voert in dit verband een heldere agenda met 3 prioriteiten: 

  • Slimme groei voor een op kennis gebaseerde economie
  • Duurzame groei voor een groenere, competentievraag economie waarin efficiënter wordt omgesprongen met grondstoffen en energiebronnen
  • Inclusieve groei voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en lokale cohesie. 

4. Onderwijs
Goed onderwijs is een noodzakelijke en uiterst nuttige investering in de samenleving. Maar wat is goed onderwijs? Nog voordat de huidige crisis uitbrak hoorde je werkgevers vaak klagen over het niveau van het beroepsonderwijs. Ze kunnen tegenwoordig nog geen hamer vast houden werd er gezegd over jongeren, die na het VMBO kader te hebben gevolgd, zich meldden op de arbeidsmarkt. Gezien de situatie als gevolg van de crisis in de bouwsector op dit moment misschien een wat cynische opmerking. Maar in de kern ligt de vraag op tafel waar de investeringen in het onderwijs toe moeten leiden en dit geldt overigens voor alle sectoren. Bovendien wordt de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt extra belemmerd door de financieringssystemathiek van het MBO. Daardoor is de sector aanbodgericht (geweest).
boekenkast 3Zo vindt het kabinet dat het huidige MBO veel te veel een eenheidsworst is. Dus mogen ROC’s regionaal bepalen wat ze aanbieden. Ze krijgen dus meer vrijheid in hun opleidingsaanbod, zolang ze maar kunnen aantonen dat het aansluit op de arbeidsmarkt. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld in de grensstreek in het oosten van ons land het onderwijs extra aandacht besteedt aan het beheersen van de Duitse taal. Voor Groningen en Limburg zou dat opleidingen in de energie en energie-opwekking kunnen zijn. Voor Brabant zou dit extra investeren in techniek kunnen betekenen voor onder andere de sectoren als logistiek en bio-based. Goed onderwijs richt zich op de ontwikkeling van het individu op een zodanige wijze dat zijn competenties (bekwaamheid en bereidheid) aansluiten bij de behoefte van de samenleving en de vraag op de arbeidsmarkt. Dit geldt niet alleen voor het onderwijs gericht op goed vakmanschap in uitvoerende, ambachtelijke beroepen. Ook het hoger onderwijs zal het als uitgangspunt moeten nemen. 

5. De Arbeidsmarkt
Naast het ontwikkelen en maken van producten en diensten, en het genereren van inkomsten voor de samenleving, is het de bedoeling dat economische groei natuurlijk ook (extra) vraag naar arbeid oplevert. Naast financiële middelen, grondstoffen en innovatieve denkkracht is de beschikbaarheid van arbeid, goed opgeleide en bekwame medewerkers, van belang om economische groei mogelijk te maken. Arbeid is een belangrijke productiefactor waarvan de kwaliteit door meerdere zaken wordt bepaald, zoals scholing. Het aanbod en de vraag naar arbeid ontmoeten elkaar op de (virtuele) arbeidsmarkt. In de westerse landen, en dus ook in Nederland, hebben we een vrije arbeidsmarkt. Alleen wordt het functioneren ervan niet alleen bepaald door de wet van vraag en aanbod, zoals normaliter in een vrije markt het geval is. Is er dan ook geen sprake van concurrentie en prijsvorming? Ja zeker wel, maar de arbeidsmarkt kent wel een minimumprijs (wettelijk minimumloon/CAO) en een beperkt maximum beloning (wet beperking norminkomsten…. en de Balkenendenorm). Hier wordt in de praktijk echter vaak van afgeweken. Zie hiervoor ook mijn eerder verschenen artikel ‘Genoeg is GenoegBij een gezonde en evenwichtige arbeidsmarkt is de vraag naar arbeid (werkgelegenheid) en het aanbod (beschikbare geschikte mebalansdewerkers) met elkaar in evenwicht. Om de arbeidsmarkt goed te kunnen laten werken dient er van een beperkte werkloosheid sprake te zijn (frictie-werkloosheid). Hiervan is sprake in de korte periode waarin mensen van werk wisselen en daar tussen even werkloos zijn.

Maar wat als de vraag naar medewerkers en het aanbod er van niet in balans zijn? Voor een goed sociaal-economisch beleid en een arbeidsmarkt in balans is het voeren van een actief arbeidsmarktbeleid een belangrijke voorwaarde. Daarbij dient er antwoord gegeven te worden op de volgende vragen:  

  • Wat is het optimale evenwicht tussen instandhouding van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt enerzijds en het waarborgen van voldoende zekerheid voor werknemers in tijden van crisis anderzijds?
  • Hoe kunnen werknemers in de EU meer vaardigheden worden bijgebracht en hoe kan ervoor worden gezorgd dat vaardigheden en banen op elkaar worden afgestemd?
  • Welk beleid moeten de EU, de lidstaten en de lokale en regionale overheden voeren om banengroei en de vraag naar arbeid te bevorderen?
  • Hoe kunnen de middelen van de EU, het rijk, de provincie, de regio en gemeenten het beste worden ingezet om de werkgelegenheidssituatie te verbeteren? 

Op de arbeidsmarkt worden niet zo zeer arbeid of precies gedefinieerde arbeidsprestaties aangeboden, maar arbeidsvermogen. In welke mate aanbieders van arbeidsvermogen (werknemers) toegang tot de arbeidsmarkt hebben/krijgen wordt bepaald door prestatiekwaliteiten, competenties en opleiding, vaardigheden, leeftijd en ervaring. Maar binnen de arbeidsmarkt kunnen aansluit-problemen ontstaan. Dat wil zeggen dat vraag en aanbod niet op elkaar zijn afgestemd. Er kan sprake zijn van een overschot aan arbeidsvermogen (personeel), maar ook een tekort aan geschikte medewerkers wanneer de vraag er naar groter is. Een dergelijke situatie op de arbeidsmarkt doet zich reeds voor in Ravensburg, Zuid-Duitsland. Nergens in Europa is de werkloosheid zo laag, 3 % van de afhankelijke beroepsbevolking. De regio herbergt innovatieve, technologische bedrijven, maar heeft ook een bloeiende toerisme-industrie en fruittelers en wijnproducenten. Werkgelegenheid en vraag naar medewerkers kan dus heel goed in diverse sectoren bestaan en is zelfs aan te bevelen.

Men staat in Ravensburg nu voor de vraag: hoe kunnen we nu en in de toekomst aan voldoende gekwalificeerde medewerkers komen voor onze bedrijven. De bevolking vergrijst en de instroom van jongeren is gering. Men kiest daarom voor een aanpak waarbij werklozen tijdens hun werkloosheid met hun opgedane ervaringen en na enkele maanden begeleiding met behoud van uitkering een diploma kunnen verwerven. Een dergelijk traject wordt financieel ondersteund door arbeidsbureaus en georganiseerd door een verband van regionale bedrijven. Ook de aantrekkelijkheid van woon- en leefklimaat krijgt daarbij nadrukkelijk aandacht. Hiermee wordt het aantrekkelijker gemaakt eventueel te verhuizen naar Ravensburg e.o. 

6. Een Actief Arbeidsmarkt Beleid voor Bergen op Zoom en de regio West-Brabant
In Bergen op Zoom is er wat de bevolkingssamenstelling betreft sprake van een sterke ontgroening en vergrijzing. Dit blijkt uit het gemeenteprofiel 2009 van het RWB. Volgens bevolkingsprognoses zal de bevolking tot 2025 blijven groeien. Demografische ontwikkelingen zullen echter veel impact hebben op de arbeidsmarkt. Bergen op Zoom telt relatief weinig jongeren. Bovendien zal het aantal pensioengerechtigden  met ruim 50 procent toenemen in 2025. Hun aandeel in de totale bevolking zal stijgen van 16 procent naar ruim 23 procent in 2025. Dit zal consequenties hebben voor de beschikbaarheid van voldoende geschoolde medewerkers voor het bedrijfsleven. De beroepsbevolking van Bergen op Zoom is lager opgeleid dan gemiddeld in West-Brabant. Het opleidingsniveau begeeft zich overwegend op MBO-niveau (49 %).
Bergen op Zoom kent een relatief omvangrijke industrie- en zorgsector. Twee sectoren waar in de toekomst om verschillende redenen arbeidsplaatsen zullen verdwijnen. In de industrie door uitbesteding van eenvoudig productiearbeid naar ‘lage-lonen-landen’ en door een verdere automatisering. In de zorgsector om politieke redenen (bezuinigingen op de verzorgingsstaat). Daarnaast nam in Bergen op Zoom, vlak voor de crisis zich aandiende, het aantal starters (ZZP-ers) sterk toe. Veel van deze starters zijn/waren o.a. te vinden in de bouw. Juist deze sector is door de crisis en door te trage en onduidelijke politieke en bestuurlijke besluitvorming flink getroffen met veel werkloze bouwvakkers als gevolg. Alternatieve werkgelegenheid in andere sectoren als toerisme en recreatie, onderhoud en facilitaire dienstverlening zijn in opkomst, maar bieden op dit moment onvoldoende compensatie voor het verlies van arbeid. Ook de zorgsector is een grote zorg. Juist vlak voordat de crisis uitbrak was er sprake van een aanzienlijke groei aan werkgelegenheid in de sectoren bouw, zorg en zakelijke dienstverlening. Sectoren die als gevolg van de crisis en politieke besluitvorming fors aan werkgelegenheid hebben verloren of zullen verliezen. Sinds 2008 is er weinig groei te constateren in werkgelegenheid in Bergen op Zoom. Daarmee blijft de  noodzakelijke werkgelegenheidsontwikkeling  achter.

Voor de toekomst is te verwachten dat de werkloosheid vooralsnog zal toenemen en de werkgelegenheid zal krimpen. Door de toenemende vergrijzing en ontgroening echter ontstaat er een heel andere situatie die mogelijk kansen zou kunnen bieden. Zo zal de vervangingsvraag toenemen, waardoor in de toekomst er juist krapte kan gaan ontstaan op de arbeidsmarkt. Werknemers moeten daarom permanent de kans krijgen zich te ontwikkelen door nieuwe vaardigheden op te doen. Daardoor kunnen zij zich – nu en later – aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en eventueel overstappen op een ander beroep. Bovendien betekent verwerving van nieuwe vaardigheden dat de werkloosheid kan worden teruggedrongen en de arbeidsproductiviteit toeneemt. Een vorm van permanente educatie of een leven lang leren. Een goed voorbeeld van een ‘levenlang leren’ heb ik gezien in Manchester tijdens een werkbezoek. In Manchester werken overheden (gemeente en provincie), werkgevers en werknemers samen in projecten die gericht zijn op permanente ontwikkeling van werknemers om ze naar een hoger niveau te tillen. Dit is belangrijk voor de werknemers (interne en externe mobiliteit) en voor het succes van de onderneming in het geheel ‘Work-place-learning’, hoe leer je door ‘scholing op de werkplaats’ de prestaties van je onderneming te verbeteren. De General Secretary van de Trade Union Congress in Manchester, Brendan Barber noemt het zo: ”De boodschap voor managers is helder: Als je de productiviteit wil verhogen, introduceer dan  nieuwe technologie, behoud of werf het juiste personeel of verbeter de klantservice en werk samen met de vakvereniging om het leren op  de werkplaats aan te moedigen om daarmee je ondernemingsdoelen te bereiken.”. Dit biedt volgens hem kansen en geeft meer flexibiliteit voor de individuele werknemer. Vestig daarom een cultuur van ‘een leven lang leren’. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat vrachtwagenchauffeurs bij een groter brandstofdepôt annex chauffeurshotel gedurende het verblijf daar achter de computer zitten om nieuwe kennis tot zich te nemen. 

7. Aanbevelingen
Uit het voorgaande zou ik de volgende aanbevelingen willen doen: 

Economische ontwikkelingen
Werk en vacatures komen inderdaad niet uit de lucht vallen. Er zal economische bedrijvigheid en ontwikkeling moeten plaatsvinden. Door innovatie en creativiteit zal gezocht moeten worden naar het ontwikkelen en realiseren van producten en diensten waar de samenleving echt behoefte aan heeft. Producten die bijdragen aan een leefbare samenleving. Producten die duurzaam geproduceerd worden met zo min mogelijk energie(ver-)gebruik, met een maximale inzet voor alternatieve milieuvriendelijk opgewekte energie. Hierbij is hergebruik van afvalproducten als grondstof uitgangspunt voordat er ‘nieuwe’ grondstoffen worden gebruikt. Innovatie en de toepassing ervan dient hier prioriteit te krijgen. 

Europa
De Europese Unie is nog lang geen gemeenschap waar sprake is van uniformering/harmonisering van de arbeidsmarkten. Het is dan ook moeilijk te verdedigen om te spreken van flexibilisering van de arbeidsmarkt in Europa. Daarvoor bestaan er nog te veel verschillen tussen de (deel)staten op het gebied van pensioengerechtigde leeftijd, arbeidstijden, beroepskwalificaties, sociale verzekeringswetgeving enz. Het vrij verkeer van goederen en personen tussen de deelstaten mag niet leiden tot het alleen maar trachten tekorten op de arbeidsmarkt van één lidstaat op te lossen door het ‘invoeren’ van medewerkers vanuit andere lidstaten. Dat geeft alleen maar een tijdelijke oplossing voor een tijdelijk knelpunt. Bovendien worden de samenlevingen, waarvoor de medewerkers worden ‘ingevoerd’, extra onder druk gezet. Een uitwisseling van Europese werknemers met een gelijkwaardig competentieprofiel acht ik wel mogelijk en misschien ook wenselijk. Ook de overbodige en soms zelfs tegenstrijdige regelgeving vanuit Brussel dient nu eens kritisch bekeken en aangepast te worden. Als aansprekend voorbeeld zou ik de tegeltjes in de keukens van horecabedrijven willen nemen. Vanuit arbeidsomstandigheden-wetgeving dienen die stroef te zijn om uitglijden te voorkomen. Vanuit voedselhygiëne factoren dienen ze glad te zijn om ze goed schoon te kunnen maken.

Om de Europese agenda met de 3 eerder genoemde prioriteiten mogelijk te maken zullen een 7-tal kerninitiatieven genomen moeten worden:  

  • In Europees, landelijk en regionaal verband dienen innovatieplatforms de randvoorwaarden en de toegang tot financiering voor onderzoek en innovatie te verbeteren, zodat innovatieve ideeën worden omgezet in producten en diensten die groei en banen opleveren;
  • Een gerichte aanpak moet de resultaten in het onderwijs verbeteren en jongeren gemakkelijker toegang tot de arbeidsmarkt bieden;
  • Een digitale agenda moet de aanleg van supersnel internet bespoedigen en burgers en bedrijfsleven laten profiteren van een digitale regionale markt. De aanleg van ‘breedband’ dient versneld gerealiseerd te worden in de gemeenten binnen onze regio;
  • Efficiënt gebruik van hulpbronnen moet helpen economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen, de overgang naar een koolstofarme economie te bevorderen, het gebruik van duurzame alternatieve energie op te voeren, de vervoersector verder te moderniseren en energie-efficiëntie te bevorderen;
  • Industriebeleid in een tijd van internationalisering moet het ondernemingsklimaat verbeteren, met name voor het MKB, en zorgen voor een sterke en duurzame basis die de internationale concurrentie aan kan;
  • Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen moet de arbeidsmarkt moderniseren en de mensen meer kansen geven door een leven lang leren mogelijk te maken, zodat de participatiegraad toeneemt en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar worden afgestemd, onder meer dankzij een grotere arbeidsmobiliteit;
  • Een platform tegen armoede moet de sociale en lokale cohesie versterken zodat iedereen kan delen in de groei en de werkgelegenheid en mensen, die met armoede en sociale uitsluiting te kampen hebben, een menswaardig bestaan kunnen opbouwen en actief kunnen deelnemen aan de samenleving.

Onderwijs
Goed onderwijs is een belangrijke voorwaarde om tot innovatieve en duurzame  economische ontwikkelingen te komen. Investeren in onderwijs moet daarom ten goede komen aan een zich krachtig ontwikkelende economie en een goed functionerende arbeidsmarkt. Om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt beter te laten verlopen zal het onderwijs samen met het bedrijfsleven een aantal concrete afspraken moeten maken: 

  • Zorgdragen voor actueel lesmateriaal over ontwikkelingen in het bedrijfsleven voor het beroepsonderwijs in alle sectoren
  • Studenten en scholieren in een vroeg stadium tijdens hun studie kennis laten maken met de praktijk via ‘snuffelstages’
  • Zorgdragen voor voldoende gekwalificeerde stageplaatsen binnen het bedrijfsleven
  • Specialisten en ervaren medewerkers uit het bedrijfsleven gastlessen laten verzorgen in het onderwijs
  • Docenten uit het onderwijs ‘docentenstages’ laten volgen in de praktijk van het bedrijfsleven om up-to-date te blijven over ontwikkelingen in het bedrijfsleven en wat er van nieuwe medewerkers na het verlaten van de opleiding verwacht wordt.
  • Stimuleren van ‘cross-overs’ tussen diverse opleidingssectoren in het onderwijs.
  • Gezamenlijk onderzoek doen naar de mogelijkheden van (uitgebreidere) inzet van high-tech in diverse maatschappelijke sectoren. Als voorbeeld hierbij kan dienen (onderzoek naar) inzet ‘robots’ in de zorg binnen de opleidingen zorg, techniek en logistiek.  

Extra middelen om dit te stimuleren zijn reeds beschikbaar gesteld door de overheid. Voor het stimuleren van technische studies heeft het rijk een budget van 100 miljoen euro beschikbaar gesteld. Van het bedrijfsleven en regionale overheden wordt een aanvullend budget van 200 miljoen euro verwacht. Hiervoor kunnen o.a. de O&O-fondsen van het bedrijfsleven worden ingezet.  

Arbeidsmarkt
Het huidige kabinet heeft samen met de ‘constructieve oppositie’ (het nieuwe woord van 2014?) een aantal maatregelen genomen en wetgeving gemaakt om de arbeidsmarkt te hervormen. De fractievoorzitter in de Tweede Kamer van D66, de heer Pechtold laat geen moment onbenut om de loftrompet te steken over ‘zijn’ ideeën. Versoepeling ontslagrecht, beperking van de periode waarop een werkloze medewerker recht heeft op een WW-uitkering en het optrekken van de pensioengerechtigde leeftijd naar voorlopig 67 jaar. Het komt mij over als het vervangen van een kraan wanneer de afvoer verstopt zit. Versoepeling van het ontslagrecht tast de rechtsbescherming van werknemers ernstig aan. Bovendien is het in de toekomst, en dat duurt niet zo lang meer, zeker niet in het belang van bedrijven. Immers vanaf 2025 zal er door ontgroening en vergrijzing eerder een tekort aan gekwalificeerde medewerkers ontstaan. Het is dus veel belangrijker om goed gekwalificeerde medewerkers in dienst te houden. Het inkorten van de WW-periode roept een beeld op alsof werklozen onnodig lang werkloos willen blijven. De mensen die nu ontslagen worden bij Philip Morris zullen daar anders over denken en terecht. Het optrekken van de pensioengerechtigde leeftijd is nog te verdedigen rekening houdend met het te verwachten tekort in de toekomst aan voldoende gekwalificeerde medewerkers. Vooralsnog is het op dit moment een platte bezuiniging (later ingaan van AOW en pensioenen) en kan deze maatregel op korte termijn niet als een effectief arbeidsmarktmaatregel gezien worden. 

De arbeidsmarkt beweegt mee met de conjunctuur. Dat betekent dat vraag en aanbod van arbeid voor een belangrijk deel wordt bepaald door de economische situatie op enig moment. Dat leidt er toe dat er regelmatig sprake is van aansluitingsproblemen.

Er bestaan 2 soorten aansluitingsproblemen:  

  • Kwalitatieve aansluitingsproblemen. Wanneer er een discrepantie bestaat in de kwaliteit van de vraag naar arbeid en het aanbod van medewerkers. Aanbod sluit dan onvoldoende aan op de vraag naar medewerkers door bijvoorbeeld gebrek aan ervaring, onvoldoende opleiding, verouderde kennis.
  • Kwantitatieve aansluitingsproblemen. Daarbij is de discrepantie het ontbreken van vraag naar medewerkers (geen vacatures) ten opzichte van het aanbod (goede en geschikte kandidaten). Het gaat hierbij dus vooral om aantallen werkzoekende aanbieders van arbeidsvermogen waar geen vraag (meer) naar is. Denk hierbij aan sluiting of forse reorganisatie bij een grote regionale werkgever zoals Philip Morris, waardoor er veel mensen met specialistische opleiding werkloos worden maar waar geen of nauwelijks vraag is naar specialisme.

aansluitingOm de kwalitatieve aansluitingsproblemen het hoofd te kunnen bieden zal er een cultuur van ‘Een leven lang leren’ moeten worden gecreëerd. Dit is een verantwoordelijkheid die door onderwijs, ondernemers en overheid gezamenlijk dient te worden opgepakt en ingevuld. Bij Philip Morris bestond al die jaren al een bescheiden vorm van permanente educatie. Werknemers kregen voluit de gelegenheid om cursussen te volgen op kosten van de werkgever. Maar dit was niet altijd gericht op het op peil houden van kennis en vaardigheden die de werknemer nodig heeft voor de uitoefening van zijn steeds ingewikkelder wordende functie en op zijn interne mobiliteit. Het is daarom aan te bevelen dat onderwijs, ondernemers en overheid het ‘work-place-learning’ krachtig stimuleren en daar ook middelen (kennis, tijd, ruimte) voor beschikbaar stellen.

Om de kwantitatieve aansluitingsproblemen aan te kunnen pakken zou er tot een structurele op- en inrichting van een mobiliteitscentrum gekomen moeten worden. Een collectieve werkgever waar medewerkers in dienst treden die vanuit deze gezamenlijke organisatie van een aantal bedrijven of een bedrijfssector, worden geplaatst bij één van de aangesloten bedrijven. Een centrum waar medewerkers van een groot bedrijf, een bundeling van bedrijven uit dezelfde sector, regionaal of lokaal in dienst genomen worden. Bij terugloop van productie-activiteiten bij het ene bedrijf kan de medewerker geplaatst worden bij een ander aangesloten bedrijf in een vergelijkbare functie waarvoor dezelfde competenties nodig zijn. Mocht zich toch een (beperkte) periode voordoen waarin de medewerker om conjuncturele redenen tijdelijk niet te plaatsen is in een functie, dan kan aan deze medewerker op het mobiliteitscentrum extra scholing en training gegeven worden. Het UWV zal dan een ‘deel-WW-uitkering’ moeten verstrekken. De collectieve werkgever draagt gedurende die periode zorg voor aanvulling tot zijn normale salaris. Door deze constructie hoeft er geen sprake te zijn van het (gemakkelijker) verbreken van de arbeidsovereenkomst doordat de medewerkers in dienst blijven van de gezamenlijke werkgever en kunnen bedrijven zich verzekeren van voldoende gekwalificeerde medewerkers door ze te binden aan de organisatie. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat opgedane ervaringen, opleiding en scholing niet verloren gaan en geen menselijk kapitaal wordt vernietigd. De gezamenlijke werkgever kan bestaan uit bedrijven uit dezelfde bedrijfskolom (chemie), bedrijven met vergelijkbare functies (Philip Morris, Shell Moerdijk, Nuplex, Cargill en Sabic) op lokaal of regionaal nivo. Deze aanpak en constructie is in lijn met wat Hans Kamps bij zijn afscheid noemde: het mogelijk opnieuw vormen van arbeidspools. 

Piet van den Kieboom

 


 

| VERZONDEN BRIEVEN |

 

Lees hier:

25 augustus 2014 – SPOOKJONGEREN, KENMERK LK/14056

27 augustus 2014 – HANDHAVING AFVALCONTAINERS, KENMERK MM/LK/14057